}else{ ?> background-image

Jurisprudentie


Rechter: excessieve prijsstijging voor rekening opdrachtgever

De stroom berichtgeving over de naar steeds weer nieuwe recordhoogte gestegen olieprijs houdt aan. Opdrachtgevers in de bouwsector dienen er rekening mee te houden dat extra bouwkosten als gevolg van dergelijke prijsstijgingen veelal voor hun rekening en risico zijn, en niet op de aannemer afgewenteld kunnen worden. Dit volgt uit een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 juli 2008.

De rechtbank volgt in deze uitspraak de lijn die de Raad van Arbitrage al had uitgezet betreffende zogenaamde kostenverhogende omstandigheden in de zin van de UAV 1989. Onder kostenverhogende omstandigheden worden in paragraaf 47 van deze (in de bouwsector veel gebruikte) standaardvoorwaarden verstaan omstandigheden die van dien aard zijn dat bij het tot stand komen van de aannemingsovereenkomst geen rekening gehouden hoefde te worden met de kans dat zij zich zouden voordoen, die de aannemer ook niet om andere redenen kunnen worden toegerekend en die de kosten van het werk "aanzienlijk verhogen". Is hiervan sprake, dan heeft de aannemer recht op bijbetaling, ténzij - zo volgt uit lid 5 van paragraaf 47 - partijen uitdrukkelijk anders zijn overeengekomen.

De onderhavige uitspraak betreft weliswaar geen olieprijzen, maar extra bouwkosten als gevolg van de al eerder opgekomen staalcrisis. Door de snel groeiende vraag naar staal in de opkomende economieën van landen als China steeg de prijs van staal tot exorbitante hoogte op een wijze die vergelijkbaar is met de huidige ontwikkelingen in de oliemarkt.

Eisende partij is Saturn, de V.O.F. die door de gemeente Rotterdam op 24 februari 2004 de opdracht gegund kreeg om een tunnel en een station te bouwen in het kader van het RandstadRail-project. Saturn had haar aanbieding daartoe ingediend tijdens een aanbesteding op 3 oktober 2003. In het bestek voor de opdracht waren de UAV 1989 van toepassing verklaard. In afwijking van paragraaf 49 daarvan was echter bepaald dat niet de Raad van Arbitrage voor de Bouw, maar de rechtbank Rotterdam bevoegd was om te oordelen over eventuele geschillen. Daarnaast was in het bestek bepaald dat 3 oktober 2004 als prijspeildatum zou gelden, waarbij Saturn prijsstijgingen van loonkosten, brandstoffen of bouwstoffen ná die datum vergoed zou krijgen. Over vergoeding van dergelijke kosten vóór 3 oktober 2004 was niets expliciet overeengekomen.

Lang voor die datum was Saturn al begonnen met de uitvoering van het werk. Op 29 maart 2004 berichtte Saturn de Gemeente dat zij geconfronteerd werd met een onvoorziene stijging van staalkosten. Zij gaf aan dat zij op grond van paragraaf 47 recht had op bijbetaling van deze meerkosten, die zij begrootte op 8 miljoen euro.

De Gemeente weigerde deze kosten te vergoeden. In de daarop door Saturn aangespannen procedure verweerde de Gemeente zich met de stelling dat partijen in het bestek een specifieke risicoregeling overeengekomen waren over de afrekening van prijsstijgingen, namelijk dat die (slechts) over de periode ná 3 oktober 2004 verrekend zouden worden. Daarom was de bijbetalingsregeling van paragraaf 47 niet van toepassing, zo leidde de Gemeente af uit lid 5 van diezelfde paragraaf en uit paragraaf 2 lid 1 UAV 1989, waarin is bepaald dat de bepalingen van de UAV gelden tenzij daarvan in het bestek uitdrukkelijk is afgeweken. De Gemeente wees ook op een uitspraak van de Hoge Raad die erop neerkomt dat de rechter terughoudendheid dient te betrachten ten aanzien van een beroep op "onvoorziene omstandigheden" in de zin van artikel 6:258 van het Burgerlijk Wetboek, waartoe de Gemeente een beroep op paragraaf 47 UAV 1989 rekende.

De rechtbank Rotterdam oordeelt echter dat paragraaf 47 een contractuele regeling is met een eigen inhoud en strekking. Saturn mocht bij de interpretatie daarvan afgaan op de jurisprudentie van de Raad van Arbitrage voor de Bouw. De rechtbank leidt uit die jurisprudentie af dat paragraaf 47 door de Raad veel minder terughoudend wordt toegepast dan de burgerlijk rechter blijkens diens jurisprudentie wenselijk acht ten aanzien van artikel 6:258 BW. De achtergrond hiervan, zo denkt de rechtbank, is dat de bouwpraktijk kennelijk behoefte heeft aan een dergelijke correctieregeling omdat aannemers anders gedwongen zouden zijn om steeds, ook in "normale gevallen", hoge risico-opslagen te berekenen en zelfs dan nog riskeren te failleren wanneer zich een prijsstijging voordoet zoals hier aan de orde.

De rechtbank beslist vervolgens dat de in het bestek opgenomen risicoregeling niet derogeert aan paragraaf 47. Uit de tekst van die risicoregeling blijkt niet dat die beoogt een exclusieve regeling te treffen over kostenverhogende of buitengewone omstandigheden in de zin van paragraaf 47, of van paragraaf 47 bedoelt af te wijken. Was dat wel de bedoeling van de Gemeente, dan had zij dit in het bestek uitdrukkelijk tot uitdrukking moeten brengen. Paragraaf 47 is dus onverkort van toepassing voor de periode tussen de datum van aanbieding en de in het bestek opgenomen peildatum. De prijsstijging van staal in deze periode is naar het oordeel van de rechtbank "aanzienlijk" in de zin van paragraaf 47 UAV 1989, wanneer die de aanneemsom met 5 % of meer overstijgt. Ook dit percentage ontleent de rechtbank aan de jurisprudentie van de Raad van Arbitrage.

De rechtbank oordeelt dat de Gemeente niet aannemelijk heeft gemaakt dat Saturn met de omvang van de naderende prijsstijging op het moment van aanbesteding rekening diende te houden, of dat die haar om andere redenen kan worden toegerekend. Hoewel Saturn haar vordering nog nader dient te onderbouwen in een door deskundigen te beoordelen specificatie, verklaart de rechtbank voor recht dat Saturn recht heeft op vergoeding van haar meerkosten conform paragraaf 47 UAV 1989.

Opdrachtgevers onder de UAV 1989 die hun bouwkosten zoveel mogelijk in de hand willen houden doen er dus verstandig aan om expliciet vast te leggen dat meerkosten als gevolg van prijsstijgingen van lonen, materialen en grondstoffen, ook wanneer die excessief zijn, voor rekening en risico zijn van de aannemer. Wordt niet uitdrukkelijk genoeg afgeweken van paragraaf 47 UAV 1989, dan moeten opdrachtgevers, zowel van de Raad van Arbitrage voor de Bouw als van de burgerlijke rechter, zelf hun beurs te trekken.

Bron: Kennedy Van der Laan

hide panel Loading...